“Je spreekt Spaans en Engels. Je bent een verstandige vent. Don’t worry; you’ll be fine,” had Steve gisteren gezegd toen hij me aannam. Nu ik met Emmett op stap was om de laatste inkopen te doen voor we de jungle introkken, vroeg ik me ernstig af of ik wel ‘fine’ zou zijn en hoe lang ik dat zou volhouden. Emmett was een slanke vijftiger, pokdalig gezicht, spierwitte huid, bril, zwarte kleding, zware hoge schoenen. Emmett was als monteur ingevlogen door een Amerikaans houthandelbedrijf dat een kapconcessie in San Ignacio de Moxos had gekocht. Ik was aangenomen als tolk voor de vier Amerikanen die in een kamp in de jungle samen met zo’n tachtig Bolivianen bomen kapten voor de export. Ik zou de volgende dag met Emmett per lijnvlucht van Santa Cruz naar Trinidad vliegen en van daaruit met een privé-vliegtuigje naar San Ignacio. Ook voor een immigrant als ik was dat een fraaie toeristische rondreis. Van een miljoenenstad naar een departementshoofdstad (50.000 inwoners) naar een dorp (3.000 mensen) naar een kampement met 84 bewoners. Vandaag was ik al begonnen met werken door Emmett wegwijs te maken in Bolivia. De paar dingetjes die hij nog nodig had (sluitringetjes, duct-tape, pindakaas en een blikopener) hadden we allemaal zo gevonden, maar toen wilde hij een buitensportwinkel bezoeken om te kijken naar wapens. Hij had me verteld dat hij sluipschutter was geweest in de Vietnam-oorlog, dat hij veertig manieren kende om iemand te doden, dat hij een voorwaardelijke veroordeling had lopen in Oregon wegens een barbrawl, dat hij met toestemming van de reclassering naar Bolivia was gereisd, dat hij alcoholist was maar al vier maanden niks had gedronken, dat zijn gewelddadige vrouw hem achterna zat met koekenpannen en dat hij het liefst knutselde aan de zware dieselmotoren van grondverzetmachines en generatoren. Emmett was bovendien hardhorend geworden van alle motorgeluiden en hij sprak geen woord over de grens. Hij liet ook nog doorschemeren dat hij thuis tegen betaling mensen een ongeluk liet krijgen. Emmett was het materiaal waar Jerry Springer zijn beste shows uit brouwde en tot nu toe vond ik hem wel aardig, maar was ik ook buitengewoon op mijn hoede. Ik vond het grappig als hij vertelde over hoe hij Vietnamezen afslachtte en ze dan voor hij afdrukte eerst nog toevertrouwde: ‘It’s just a job. Nothing personal’. Gelukkig verkochten ze in de kampeerwinkel alleen maar messen en geweren die naar Emmetts zin veel te kinderachtig waren. Ik zette hem af bij zijn hotel. Mijn eerste werkdag had ik overleefd. Geen geringe prestatie.
Het is niet makkelijk om werk te vinden in een land dat al sinds de onafhankelijkheid in 1809 economisch op zijn gat ligt en voornamelijk leeft van ontwikkelingshulp en de export van cocaïne. Gelukkig had Bolivia veel olie en uitgestrekte oerwouden waar een vat olie of een boom minder niet direct gemist werden. Santa Cruz was een fantastische stad om te leven met bijna een miljoen inwoners, een heerlijk klimaat, zalig eten, bruisend uitgaansleven, vreselijk aardige mensen, betoverend mooie vrouwen en een gezellige expatgemeenschap die zich vooral verzamelde in de Ierse pub The Shamrock. Daar werkte ik toen Steve me deze baan aanbood. Twee in de pub aanwezige Nederlandse ontwikkelingswerkers die hier waren om het regenwoud te beschermen staken een preek af zoals alleen Nederlanders dat kunnen. Ik beloofde ze plechtig geen levende dingen te doden en objectief te bestuderen of er zoiets bestond als milieuvriendelijk houtkappen.
Het kamp bestond uit een stuk of twintig slordige houten gebouwen, een opslagterrein voor het hout en een zagerij onder een golfplaten dak op drie kwartier rijden van het dorp. Ik moest gelijk tolken want de Amerikaanse eigenaar had een delegatie Chimane-indianen op bezoek die ergens ver weg achterin de concessie woonden. Een clubje haveloos geklede mensen probeerde hem uit te leggen dat ze meer geld wilden, meer eten en een nieuwe buitenboordmotor. Ze zagen er in hun gerafelde T-shirts niet erg indrukwekkend uit en hun zeer diverse uiterlijke kenmerken deden zij-instromers in hun genenpool vermoeden. Ze dropen af nadat de manager ze een maaltijd in de kantine aanbood.
Emmett is inmiddels ook aan de slag gegaan. Al na een paar dagen prutsen aan de machines lopen het kamp en de zagerij een stuk soepeler. Er is nu dag en nacht stroom met een vast voltage, zodat we zelfs een laptop computer aan de gang krijgen, de vrieskisten van de kokkin Laila doen het nu bijna altijd en we kunnen ons zelfs douchen met warm water zodra Emmett de elektrische douchekoppen aansluit. (Dit systeem zou in ieder westers land verboden zijn en het oogt vreselijk gevaarlijk met een ‘elektrische-stoelschakelaar’ aan de muur maar ik heb er nooit problemen mee gehad, terwijl het in Bolivia bijna overal gebruikt wordt. Ook in alle hotels met minder dan vier sterren, dus u bent gewaarschuwd.)
Op de draaibank in de werkplaats produceert Emmett dum-dumkogels door met een haardun zaagje een kruis in de kop van een kogel te maken en dat vol te gieten met kaarsvet. Hij zal het me binnenkort demonstreren, zegt hij, als ik laat merken niets te geloven van het destructieve effect.
Vertalen voor Emmett doe ik zeer, laten we zeggen, flexibel. Soms roept hij de monteurs bij elkaar en besluit zijn motivational talk dan met een tirade tegen de Boliviaanse cultuur. “Ik heb het jullie nu uitgelegd, maar geen zorgen, want morgen leg ik het jullie opnieuw uit. Dan zijn jullie namelijk alles vergeten wat ik vandaag heb gezegd en beginnen we helemaal opnieuw. Welcome to the land of the little people.” Ik vertaal dat met: “Emmett is erg tevreden over jullie. We werken onder moeilijke omstandigheden, maar jullie snappen precies wat hij bedoelt. Er gaat wel eens iets verkeerd, maar het goeie nieuws is dat de productie van de zagerij steeds constanter wordt omdat jullie de machines zo goed onderhouden.”
Een andere gringo die hier werkt is Bob, ook al zo’n knoestige veteraan. Hij is belast met de infrastructuur van de concessie. Met een Boliviaanse werkploeg, een roadgrader (een wegnivelleringsmachine), een bulldozer, een kettingzaag en een graafmachine legt hij in een idioot hoog tempo zandwegen en houten bruggen aan waarover de gekapte stammen naar de zagerij worden aangevoerd. Soms moet ik een dag met hem mee om zijn gegrom op de Bolivianen te vertalen. Als Senac, de Boliviaanse rijkswaterstaat, net zo snel werkte als Bob en zijn mensen was het hele land binnen drie jaar geasfalteerd. Met Bob ontwikkel ik de theorie dat hij zijn wegen zou moeten vernielen zodra de kostbare bomen zijn weggehaald. Dan kunnen lokale gelukszoekers niet meer in het spoor van de houthakkers de jungle binnentrekken om een stuk bos plat te branden, er een hutje op te bouwen en wat bananenbomen te planten. Dan zou het oerwoud een kans krijgen om te herstellen. De selectieve kap van mahonie- en eikenbomen brengt weinig schade toe aan het woud; het zijn vooral de locals die de houthakkers volgen, schieten op alles wat beweegt en willekeurige stukken bos platbranden. Chaqueo noemen ze dat en als je over het Amazonegebied vliegt, zie je overal rookpluimen opstijgen, waar Pachamama (Moeder Aarde) zeer pijnlijk wordt geëpileerd. Bob lijkt me een aardige vent tot hij op een nacht het gejank van een huishond in het kamp zat is en het beest vanuit de deur van zijn slaapkamer op dertig meter afstand doodschiet. De vierde Amerikaan is een student tropische bosbouw die hier zijn stage doet, redelijk Spaans spreekt en geen vlieg kwaad doet.
Is het oerwoud een plek waar westerlingen zich thuis voelen? Het antwoord is nee, tenzij je in een goed afgesloten auto met loeiende airconditioning zit. Het is bloedheet, er zitten overal slangen, je kunt maar heel weinig dingen eten en drinken waar je niet ziek van wordt en ’s avonds word je opgevreten door de muggen. De kringloop van de natuur zie je heel duidelijk terug in de waterhuishouding. In je maag zitten amoeben en parasieten die je een paar keer per dag uitspettert boven een gat in de grond dat in verbinding staat met de rivier. Wanneer je niet meer te harden bent van de stank neem je een douche waarbij het verwarmde rivierwater weer in je mond stroomt. Je ziet als het ware de amoeben zó door de gaatjes uit de douchekop kruipen. Gelukkig passen de anaconda’s, de krokodillen en de piranha’s niet door de gaatjes. Zo voel je je echt onderdeel van de natuur en weet je tegelijkertijd dat je er eigenlijk niets te zoeken hebt.
Het wildleven in het oerwoud is onwaarschijnlijk uitgebreid. Het meest indrukwekkend zijn de bufeo’s, de zoetwaterdolfijnen in de rivier Mamoré. Ze zijn niet zo uitbundig als Flipper en ze springen niet uit het water, maar als je stil op de rivier drijft, komen ze toch even kijken en maken dan een luid proestend geluid als ze boven komen om te ademen. In de moerassen en op de oevers liggen tientallen krokodillen te suffen. Tegen zonsondergang vliegen grote groepen papegaaien luid krijsend in het rond. Een paar keer zie ik een felgekleurde toekan. Leuk zijn de capibara’s die je in groepen van tien of groter tegenkomt. Dit is het grootste knaagdier ter wereld, zo groot als een rottweiler. Apen kwetteren, je kunt everzwijnen tegenkomen, vossen, kolibries, emoes, nandoes en een enkele otter. Er lopen ook tapirs en jaguars door het woud, maar die laten zich zelden zien. Regelmatig komt er iemand uit het oerwoud met een dood dier op zijn rug dat van zijn vel wordt ontdaan en vervolgens opgegeten.
Minder leuk zijn de slangen die overal rondkronkelen. Ook slangen zijn Gods schepselen en je zou met de pick-up om ze heen moeten rijden maar dat valt niet mee. Als ze een auto zien aankomen richten sommige soorten zich op in een aanvalshouding. Met open raampjes en mensen onbeschermd achterin de laadbak kan dat gevaarlijk zijn. Het dichtstbijzijnde antiserum is vele uren gaans verwijderd. Alle andere chauffeurs rijden ze opzettelijk dood. Na een tijdje doe ik tot mijn schande met ze mee.
Op een dag laat Emmett zijn oog vallen op een oude Toyota pickup truck. Omdat hij klaagt dat hij nooit ergens komt, bouwt hij deze om tot safari-truck. De cabine gaat er af en de gebarsten voorruit wordt vervangen door insectengaas. Emmett trekt er met zijn monteur Johnson Rodriguez op uit, samen met zijn achter mijn rug om aangeschafte .50 geweer plat op zijn schoot. Johnson is altijd de klos omdat hij een naam heeft die Emmett goed kan onthouden. Hij vervloekt de dag dat zijn ouders hem een goedbekkende westerse voornaam gaven. Zijn collega Severino wordt vrijwel nooit iets gevraagd. Als hij terugkeert, ligt de laadbak vol met 37 dode gieren, die hij heeft geschoten met 38 kogels. “They were eyefucking me”, antwoordt hij nonchalant als ik vraag waarom hij die gieren heeft gedood. Ik brandmerk hem ‘enemy of the earth’ maar dat deert hem niks. Hij belooft wel alleen maar lelijke vogels dood te schieten. Daar zullen mijn Nederlandse kennissen blij om zijn. Hij heeft ook een paar gieren met zijn huisvlijt-dum-dumkogels te grazen genomen. Aan de voorkant zie je een klein inslaggaatje en aan de achterkant is het halve dier weggeslagen. Ze werken dus prima.
Het wordt al snel een van mijn taken om een paar keer per week naar het dorp San Ignacio te rijden om voorraden in te slaan met de Mitsubishi L200 pick-up met 4WD. Zodra mensen in het kamp zien dat ik er met de pick-up op uit ga, komen ze van alle kanten aangelopen voor een lift. Kokkin Laila moet mee omdat het van groot belang is dat haar kantine altijd goed voorzien is. Ze komt ook uit Santa Cruz en probeert hier wat geld te verdienen en opzij te leggen met een ingewikkeld systeem van tegoedbonnen voor maaltijden voor de arbeiders en de verkoop van frisdranken en sigaretten. Ze woont met haar zoontje Junior van 4 en haar moeder in een blokhut naast de kantine. Het wordt me nooit helemaal duidelijk wat de status van Juniors vader precies is, maar volgens mij is hij een slecht alimentatiebetaler want Laila werkt minstens 16 uur per dag. Laila klaagt tegen mij over het weinige begrip bij het management voor haar situatie. Als de mensen ontevreden zijn over het eten, is dat slecht voor de sfeer in het kamp en de productie. Is geen speld tussen te krijgen. Ze heeft geen auto om haar spullen aan te voeren en een vrachtwagentje huren voor de logistiek van de catering is ook te duur. Na een temperamentvol gesprek met de manager krijg ik de taak toebedeeld om haar chauffeur te zijn. Op onze ritten leer ik haar een beetje kennen. Ze is niet zo gecharmeerd van gringo’s, vooral omdat ze altijd alles beter menen te weten, maar nergens een normale prijs voor willen betalen. Haar leven is een zwaar leven, met de verantwoordelijkheid voor nog twee kinderen van 14 en 16 die in Santa Cruz zijn achtergebleven bij een familielid. Ze werkt verschrikkelijk hard en soms valt ze van uitputting in de auto in slaap. Of omdat ik haar verveel, dat kan natuurlijk ook. Ze kan nooit groter zijn dan een meter vijftig, en haar pikzwarte haar is wanneer het loshangt minstens de helft daarvan. In San Ignacio dingt ze keihard af bij de winkels, maar ze is altijd vrolijk en optimistisch gestemd. Ze is zo’n typisch Boliviaanse vrouw die je wel eens te makkelijk over het hoofd ziet, maar die het land draaiende houden, terwijl ze nog nooit van emancipatie hebben gehoord.
Emmett wil ook altijd mee omdat hij zegt dat hij gek wordt van het verblijf in de bossen. ‘Going jungle’ noemden ze dat proces in Vietnam en volgens mij is Emmett al een heel eind op weg. Trouwens: ik zelf ook, besef ik, als ik voor een etalage verlekkerd sta te kijken naar kruiwagenwielen, shampoos en verdelgingsmiddelen. Als we in een barretje iets gaan drinken bestel ik altijd twee cola en druk de eigenaren op het hart om deze man nooit en onder geen enkele voorwaarde bier of sterke drank te verkopen. Als de pick-up helemaal is volgeladen met voorraden, Emmett en Laila weer voorin zitten en alle passagiers weer opgetrommeld zijn begint het proces dat het beste het verschil tussen Bolivianen en Amerikanen illustreert en waarin ik als cultureel glijmiddel goed gedij. Voor ik de motor start, controleer ik de pick-up en de lading en vraag of iedereen er is en niemand iets vergeten is. Nee, iedereen is er, en niemand is iets vergeten. Mooi, ik rijd dan langzaam weg en langzamerhand beginnen mensen zich allerlei boodschappen en achtergelaten familieleden te herinneren. Emmett noemt dit de ‘Oops I forgot and now that we are here anyway’-fase en spoort me telkens aan om gewoon door te rijden. “Darn people” zegt hij dan als ik minstens een half uur bezig ben om alle vergeten boodschappen te doen. Als ik denk klaar te zijn, stop ik de pick-up aan de rand van het dorp, zet de motor demonstratief uit en vraag of iedereen nu echt klaar is, want als ik nu ga rijden keer ik niet meer terug. Soms kunnen we dan gaan en soms moeten we nog een keer terug. In een land met een slechte infrastructuur moet je als individu heel wat zaken langs informele weg regelen. Geld versturen, een brief naar huis, een onderdeel voor een naaimachine, een steekpenning of ergens solliciteren gaat allemaal via een uitgebreid netwerk van diensten en wederdiensten en het is mij dan ook veel te makkelijk om Bolivianen af te doen als chaotische mensen. Ze hebben het op hun relaxte manier hartstikke druk. Ik maak me redelijk populair met mijn benadering. Gringo’s staan bekend als ongeduldige en té rechtlijnige mensen en ik probeer de uitzondering op die regel te zijn. Maar ja, ik woon dan ook al jaren in het land. Zelfs Laila, die het nodige te stellen heeft gehad met Boliviaanse en blauwogige mannen, stelt mijn aanpak op prijs en stopt me soms lekkere hapjes toe in de kantine.
Na een paar keer in- en uitgevlogen te zijn, word ik het werk zat. Het eenzijdige eten, de kaalslag van het bos en de lange periodes van huis gaan me tegen staan. Ik vind een andere baan en deel de eigenaar mee dat ik er mee stop. Maar het verhaal krijgt nog een paar staartjes.
Na een paar maanden belt Steve me op of ik hem wil helpen met Emmett, die ontslagen is en in een hotel in Santa Cruz zit te wachten op zijn vlucht naar huis. Emmett was zonder mijn beschermende hand weer aan het drinken geslagen en heeft in het kamp en in San Ignacio ontoelaatbare dingen gedaan. Iemand die hem in het dorp in dronken toestand wilde beroven heeft hij neergestoken en hij is toen zelf op de plaza in slaap gevallen. Twee militairen die het kamp aandeden, heeft hij de stuipen op het lijf gejaagd door in het donker in zwarte kleding in hun voetstappen op een halve meter achter ze aan te sluipen. Als grap had hij superlijm in de loop van hun geweren gegoten toen ze zaten te lunchen. Nou ja, grap… Als ze ooit geschoten hadden was het geweer in hun gezicht ontploft. Toen moest de eigenaar hem wel ontslaan.
Emmett heeft de ijskast van zijn hotelkamer al zes keer helemaal leeggedronken en heeft een reclamefles Johnny Walker met vijf liter whisky achter de bar vandaan gestolen, die helemaal leeggedronken en hem op het balkon van zijn buurvrouw gesmeten die hem bijna op haar hoofd kreeg. De hoteleigenaar is doodsbang en omdat Emmett mij redelijk vertrouwt moet ik hem kalmeren. Als ik aanklop is Emmett stombezopen en barst in janken uit omdat hij vermoedt dat ze hem het land uit willen zetten. Tja, wat zal ik zeggen… Ik praat wat met hem, samen eten we een broodje op straat en in een drankwinkel koop ik goedkope wijn en blikjes bier. Emmett neemt de volgende dag zonder grote brokken en zonder iemand te vermoorden het vliegtuig terug naar Oregon.
Ook met San Ignacio de Moxos loopt het slecht af, want door een combinatie van brandende bossen en een aanhoudende oostenwind branden een paar honderd huizen af en komen er tientallen mensen om het leven. Het Amerikaanse houtbedrijf trekt zich na ruim een jaar verlies maken terug uit het gebied. Zo laat Pachamama merken dat ze niet blij is met wat er in de Amazone gebeurt.
Met mij heeft ze schijnbaar ook nog een appeltje te schillen, want in mijn volgende baantje raak ik ergens in de bossen besmet met malaria en tyfus. Na negen dagen op de intensive care neem ik me voor nooit meer een slang dood te rijden of te helpen bij het omhakken van bomen. Muggen blijf ik wel doodmeppen.